This content has been archived. It may no longer be relevant
Oorlogsherinneringen v.m. Nederlands-Indië tgv 15 augustus 2017
Mw Creutzburg is in 1924 geboren op Ambon als derde kind waarna nog twee kinderen kwamen. Allemaal zijn ze in verschillende steden geboren omdat vader bestuursambtenaar was en ze dus voortdurend verhuisden. Ze was 15 toen haar vader in 1940 overleed aan dysenterie. Op haar 12e was ze naar een meisjesinternaat gestuurd waar ze op haar 17e eindexamen deed. Ze kwam weer thuis wonen in Batavia. Het huishouden werd gerund door een hoofd huishouding en 6 bedienden. Ze sprak eigenlijk nooit Maleis, alle bedienden spraken Nederlands. Ze is opgegroeid in grote welstand.
Vlak na haar eindexamen, in december 1941, viel de bom op Pearl Harbour. Toen was duidelijk dat de Jappen zouden komen. Het Nederlandse bestuur liet alle eten in putten gooien met ongebluste kalk erop zodat de Jappen niets te eten zouden vinden. Maar dat bleek een misrekening: de eigen bevolking kreeg te lijden van hongersnood. Op 6 maart 1942 werd het gezin geëvacueerd en ze werden ondergebracht met vier andere gezinnen in een enorm groot huis van rijke Chinezen, die net als veel andere Chinezen hun huis openstelden voor de opvang van evacuees. De Chinezen gaven ze ook te eten. 2 dagen later, op 8 maart kwamen de Jappen. Eerst hun stoottroepen die bestonden uit Koreanen, heel angstaanjagend. Ze stampten toen ze binnenmarcheerden en zagen er raar uit. Alle huizen moesten open zijn zodat de Jappen dag en nacht binnen konden komen om te controleren. Alle Nederlandse uitingen waren absoluut verboden, er moest een Japanse vlag uithangen. Alle mannen werden meteen geïnterneerd en in Batavia kwamen ze in de Glodok-gevangenis. Haar twee oudste broers waren als militair dienstplichtigen krijgsgevangen gemaakt en in het Tjimari-kamp gevangen gezet.
Zelf zaten ze in het Chinese huis; een gezin zonder vader en zonder de twee broers, en zij, als oudste nu, moest allerlei zaken regelen voor haar moeder. Ze besloten buiten de kampen te blijven en daarvoor haalde zij de nodige papieren op. De inlanders gingen steeds massaler roven – er waren veel verlaten huizen. Daarom gingen ze terug naar hun eigen huis, en dat bleek net op tijd, hun huis was nog intact. Als de Jappen de dieven te pakken kregen werden hun handen afgehakt, toch werd er steeds geroofd. Het pensioen van haar moeder werd niet meer betaald. De kerk vond dat ze in aanmerking kwamen voor de ‘bedeling’: een beetje rijst per persoon per dag. Er was nauwelijks eten meer; wat er was ging naar de Jappen, die ook zorgden voor de Duitse gezinnen, allemaal zonder vaders want die waren eind 30-ger jaren door Hitler opgeroepen om in Europa te vechten. Ze kreeg een opleiding bij de Diakonie ( Protestants, terwijl ze zelf RK was), bij de zusters Gildemeester en kon daar werken. Zo kon ze wat geld verdienen waar ze eten van kon kopen. Ze werkte eerst in de verpleging van kleine kinderen met open tbc, maar dat mocht niet meer door het besmettingsgevaar. Daarna verpleegde ze oude mensen. Dat vond ze heel naar en is er mee opgehouden. Ze vond nieuw werk: knoopsgaten maken voor een Chinese dame en kreeg 1 cent per knoopsgat. Daarvan moesten ze met zijn vieren eten, moeder, zijzelf en zusjes van 7 en 9. In 1944 werd ze aangenomen bij een leerfabriek, dat verdiende iets beter. Moeder kon niets meer dus naast haar werk moest ze het huishouden doen, dweilen, de groentetuin bewerken, koken, alles. Op weg naar werk, kerk of boodschappen werden alle vrouwen gemept, met stokken afgeranseld, als er niet goed gebogen werd. Dat was dagelijks. En lachen, die Jappen. Soms hadden ze dagenlang geen eten en leden vreselijke honger.
Na de Japanse capitulatie brak de Bersiaptijd aan. Er werd een avondklok ingesteld, na middernacht mocht je niet meer buiten zijn. Die tijd van de nationalisten, van 1945 tot 1948 was nog erger dan de Jappentijd. Zij werkte toen in het Militair Hospitaal. De verminkingen waren verschrikkelijk, afgesneden oren, neuzen, genitaliën. In het ziekenhuis kwamen de verminkte soldaten binnen, het lijkenhuis was stampvol. Haar moeder en twee zusjes werden voor hun eigen veiligheid met gewapende soldaten uit hun huis gehaald met achterlating van álles wat hen lief was. Ze werden naar het Vrijmetselaarsgebouw gebracht waar ze op matrassen op de grond sliepen. Er was geen water om zich te wassen of zelfs maar om te drinken. Omdat ze er langer moesten blijven dan een maand werd er door de Brits-Indische soldaten water aangevoerd. Daarna vertrokken moeder en zusjes naar het Kramat-kamp dat toen opvangkamp was geworden. Echt een verschrikkelijk angstige tijd, je was je leven niet zeker. In 1946 stapte ze vanwege de avondklok in een truck en daarin zat Benny Creutzburg. Ze raakten aan de praat. Zijn ouders waren in 1930 vanuit Indië naar Nederland gegaan, naar Tiel. Benny zat bij het Regiment Jagers en wilde het land van zijn ouders zien. Daar bezocht hij een neef van hem. Die neef, Constantijn, was sergeant-majoor bij de luchtmacht. Ze kwamen samen de volgende dag langs, en ze trouwde met Constantijn in 1947. In 1948 werd hun oudste zoon Walter geboren. Vlak daarna ging ze met haar man mee naar Bandoeng waar in 1949 hun tweede zoon Arnoud werd geboren. In dat jaar werd een keer gebonkt op de deur, ze keer door een kier van de luiken en zag laarzen. Ze moest wel open doen, ze waren met zijn drieën, lange haren, een rood-witte band om het hoofd. Ze namen bezit van haar huis, gingen zitten en legden hun laarzen op de lage tafel, verordonneerden koffie en ze moest Bahassa spreken. Ze hebben van alles gestolen en vervolgens moest ze knielen en hun laarzen likken. Dat deed ze om haar kinderen te sparen. Ze gingen vanwege steeds ergere dreigingen naar het Tjilitan-kamp. Daar brak in 1950 een epidemie uit waar haar zoon Arnoud aan overleed. Ëén dag na zijn begrafenis gingen zij, haar man en Walter zich melden bij de haven van Tandjoeng Priok waar ze diezelfde middag nog vertrokken met een troepentransportschip richting Nederland. Hier in Nederland zijn nog meer kinderen geboren. Voor de kinderen was het het beste dat ze naar Nederland zijn gegaan. Hier hebben ze alle 5 goede opleidingen gekregen. Ze is één keer terug geweest, maar de corruptie, het oneerlijke, altijd bezig het geld uit je zakken te kloppen, nee, hoe mooi het land ook is, ze wil niet meer terug.
Weesp, juli 2017
Opgetekend In een gesprek met Frida Bodisco Massink ter gelegenheid van 15 augustus 2017
Lees ook het Verhaal van Mw H. Ch. Backers-Wöhe (1935)