Oorlogsherinneringen van mevrouw H. Ch. Backers – Wöhe

This content has been archived. It may no longer be relevant

Oorlogsherinneringen v.m. Nederlands-Indië tgv 15 augustus 2017

Mevrouw Backers is als oudste kind in 1935 geboren in een gezin waarin nog drie broers en 2 zussen kwamen tussen 1936 en 1951. Haar moeder was van Indische komaf en haar vader stamde af van een Duitser die naar Nederland-Indië vertrok en daar een Javaanse vrouw trouwde. De beide grootmoeders van mw Backers waren Javaans. Als kind van gemengde ouders mocht ze geen Maleis spreken maar uitsluitend Nederlands. Ze mocht ook niet met bedienden praten, en met sommige ooms en tantes ook niet. Toch verstond ze alles: Javaans, Soedanees etc. Ze mocht niet met andere meisjes spelen, altijd alleen. Het was een gesegregeerde wereld, gedomineerd door mannen. Vader was heel streng en perfectionistisch. Vrouwen mochten nooit wat zeggen. Haar oma’s waren volkomen zwijgzaam. Zo werd zij ook opgevoed.

Vader was mededirecteur van een machinefabriek. Hij was zoals zovelen reservist. In 1940 toen de oorlog in Europa en Nederland was uitgebroken werd hij twee maal als reservist opgeroepen tot de Jappen binnenvielen, toen werd hij gemobiliseerd. In 1941 begon ze op de lagere school en vlak daarna werd ze opeens van school weggestuurd omdat ze een Duitse naam droeg; ze werden als ‘NSB-ers’ beschouwd. Maar ze bleef les krijgen van een tante, die onderwijzeres was. Vlak na de capitulatie van Indië begin 1942 werd hij als krijgsgevangene door de Jappen naar de werkkampen in Birma gestuurd. Toen hij daar tbc kreeg werd hij naar Japan afgevoerd. Hij heeft de oorlog overleefd.

In 1942 zat het gezin dus zonder vader. Dat werd steeds onveiliger. De ‘pemuda’s’ (nationalisten) kwamen om de sleutels te eisen en ze namen het beheer van de fabriek over. Al snel was er hongersnood. Ze hadden meer last van de pemuda’s dan van de Jappen. In de Japanse tijd werden alle scholen geannexeerd om militairen onder te brengen. Zij woonden naast een kostschool. Haar moeder breidde katoenen sokken om te verkopen aan de Japanse militairen om een beetje geld te verdienen. Verder verkocht ze alles van waarde zoals juwelen om geld voor eten te hebben. Ze moesten heel ver lopen om die waardevolle spullen te verkopen. Dan moest zij, 7 jaar oud, voor de broers en zussen zorgen en koken – op houtskool. De Jappen waren erg wreed, ze hielden er dezelfde wreedheden en martelingen op na als de Gestapo, om informatie los te krijgen.

Na een tijdje werden ze naar een interneringskamp in Soekaboemi overgebracht. Oma mocht buiten de kampen blijven. In Soekaboemi kreeg ze al snel de bof en ze moest naar een ziekenhuis. Na behandeling kwam ze weer terug. Er was in het kamp ook erge honger, en haar moeder moest alle kindermonden zien te voeden. Iedereen had bepaalde corvees, zij zelf ook. En verder ging ze steeds eetbaar onkruid verzamelen, vooral portulaca. Dat is een soort postelein, dus dat onkruid nam ze mee om er soep van te koken. Maar het was niet alleen de honger, er was ook veel jaloezie en diefstal; echt alles werd onder je vandaan geroofd als je even niet oplette.

Na de capitulatie probeerden de pemuda’s iedereen die iets eetbaars op de passar of langs de weg aan de Nederlanders verkocht te vermoorden, zelfs als diegene van hun eigen volk was. De evacuatie van Soekaboemi naar eerst Buitenzorg en daarna Jakarta was een vreselijke onderneming. De Japanners brachten ze op weg, want het was veel te gevaarlijk zonder bescherming. Maar die vertrokken en werden vervangen door Gurka’s, soldaten uit noord India. En die verkrachtten waar maar kon. Dat was de angstigste tijd, vooral in Buitenzorg. Ook hier had je corvee. Je woonde als gezin op één kamer maar je moest naar buiten voor je corvees. Op een dag ging mijn moeder ergens heen en ze zag een Gurka haar moeder achtervolgen, dus zij ging snel naar haar toe. Toen kwam die Gurka achter hen tweeën aan en zij renden voor hun leven en sloten zich op, deur op slot. Toen heeft die Gurka maar een broertje verkracht. Hij heeft daar nooit over gesproken, en ze wisten het toen niet. Dat bleek pas heel veel later, in Nederland. Dit was toch de allerergste tijd, die voortdurende dreiging en angst, erger nog dan de oorlogstijd.

Europeanen mochten niets kopen, geen eten, ze moesten langzaam uitgehongerd worden. Haar vader keerde na de oorlog terug uit Japan en moest al snel meevechten met de Politionele acties. Hij was een klasgenoot van Sukarno en kende leiders uit die tijd persoonlijk.

In het kamp was er natuurlijk geen school, dus na de oorlog moesten de kinderen in ‘herstelklassen’ de ontstane achterstanden inhalen, in één schooljaar deed je de stof van twee jaren. Alles was in het Nederlands, en in 1948 werden de scholen van het ene op het andere moment Indonesisch, en mocht er geen Nederlands meer gesproken worden, geen Nederlandse lesboeken worden gebruikt. Maar er was niet meteen een Indonesisch alternatief. Ze deed op haar 16e eindexamen en wilde verpleegster worden. Maar dan mocht niet van haar vader, zoals hij zei: ”je mag niet met po’s lopen”. Ze mocht wel een secretaresseopleiding volgen.

Het werd steeds slechter. Mijn vader kon kiezen om te blijven, Kol Nasution beloofde hem goede banen. Maar hij wilde naar Nederland. Met het allerlaatste transport voor militairen naar Nederland is het gezin in 1951 weggegaan, op de H.M. Sloterdijk. In Nederland was alles zo anders; in Indië mocht je als vrouw niks, hier moést je alles zelf doen en regelen. In het pension in Blaricum moest ze zoals iedereen gaan werken om geld te verdienen. Dat kon als verpleegkundige in opleiding in het R-K Ziekenhuis in Hilversum. Daar was ze heel blij mee.

In 1958 ontmoette ze als verpleegster in Curaçao haar man, verloofden zich en trouwden in 1963. Ze gaat nog vaak terug naar Indonesië. In Indonesië wil ze altijd mensen helpen, er is zó veel armoede daar. Ze neemt altijd een contant geldbedrag mee om acuut te kunnen helpen. Hier in Nederland heeft ze veel meer kansen gekregen dan ooit in Indië mogelijk was geweest. Dus ja, het was de goede beslissing om naar Nederland te gaan.

Weesp juli/augustus 2017

Opgetekend in een gesprek met Frida Bodisco Massink ter gelegenheid van 15 augustus 2017

Lees ook het Verhaal van mw C. C. M. Creutzburg-Westplat (1924)