Tag archieven: 2019

Indië-Herdenking 2019 Tekst en fotoverslag

Dit jaar werd alweer de zesde Indië-Herdenking gehouden in de Synagoge. Spreekster mw Josje Nieuwenhuys was zo vriendelijk haar tekst beschikbaar te stellen zodat iedereen die wil haar verhaal nog eens rustig na kan lezen. Het is belangrijk dat deze verhalen er zijn en doorgegeven worden:

Op de wind van gisteren kan niet gezeild worden

’s Morgens als ik vroeger in Indië wakker werd, luisterde ik naar het geluid van de sapoe lidi, een bezem waarmee blaadjes opgeveegd werden. Een rustgevend geluid.

We woonden op een plantage op Sumatra. Na Pearl Harbor moest mijn vader in dienst bij het KNIL. Op 8 februari 1942 werd mijn jongste broertje geboren. Mijn vader week even af van de patrouille om baby Eddy te zien. Ik speelde met mijn vaders putties, kakikleurige windsels tegen bloedzuigers, die ik om zijn benen wond. Ik luisterde naar het gesprek tussen mijn ouders. Dan haalde ik de putties weer van zijn benen af, rolde ze op en begon opnieuw mijn vader te verbinden. Mijn ouders keken en klonken bezorgd. Mijn vader drong erop aan, dat moeder zo snel mogelijk met de 4 kleine kinderen met de auto zou vertrekken naar een schoolgebouw in Brastagi.

De oudste, Frans, was 5 jaar oud en hij werd direct na aankomst naar de jongenszaal gebracht. Moeder met baby, en 2 kleine meisjes (mijn zusje van 2 jaar oud en ikzelf 4 jaar) kwamen terecht in een apart huis, het Babynest genoemd. Daar zaten zo’n 30 jonge moeders met in totaal 60 à 70 kleine kinderen. Moeder moest op het land werken en ik mocht meehelpen de andere kleine kinderen te verzorgen.

Op een ochtend moesten alle vrouwen en kinderen in het Babynest buiten staan. De Japanners deden huiszoeking: geld, juwelen, camera’s. Matrassen en kussens werden opengesneden. Mijn moeder kreeg bij de geboorte van elk kind van mijn vader een juweeltje in lapis lazuli, het blauw van haar ogen. Een ring, een hangertje aan een gouden ketting en nog 2 juwelen, maar die weet ik niet meer. Kleine Eddy liep in een soort pofbroekje met op zijn borst een klein zakje. Mijn moeder kleedde hem uit en hing het pofbroekje aan de waslijn. Niemand had gezien dat ze haar ring en kettinkje met hangertje in zijn pofbroekje had verstopt.

Frans kroop ’s nachts vaak door de afrastering om eten te zoeken. Hij liep kilometers door het pikkedonker tot hij bij een dessa kwam, waar hij schijven bataksuiker, die daar te drogen lagen, meenam. Ook pisangs (bananen) en ander fruit nam hij mee. Hij was toen 7 jaar. Een mevrouw die ook door het hek probeerde te kruipen, werd opgemerkt door Japanse soldaten. Zij schreeuwde: “er is een jongetje door het gedek   gekropen, maar ik wilde hem tegenhouden!”

De bewakers wachtten Frans op en brachten hem naar het cachot. Ik was toen 6 en zat al op de meisjesafdeling. Ik werd ’s morgens opgehaald en moest met kleine Eddy van 2 jaar en zusje Hetty van 4 aan mijn hand toekijken hoe mijn moeder gestraft werd. Zij moest op haar knieën zitten, met gestrekte armen een stok horizontaal hoog houden. Als zij van vermoeidheid wat in elkaar zakte, sloegen de kampbewaarders haar. Kleine Eddy probeerde zich los te maken van mijn hand en schreeuwde tegen de kampbewaarders dat ze moesten stoppen. Hij wou ze slaan en zijn moeder  beschermen. Ik hield hem stevig vast en zei dat hij niet mocht huilen of schreeuwen. Ik weet niet hoe lang dit geduurd heeft. Lang, dat weet ik wel.

Na enkele tussenkampen kwamen wij in juli 45 na een lange treinreis aan in Aek Paminki III, een rubberplantage. We moesten 11 kilometer lopen van het station naar Kamp III. Grote broer Frans, inmiddels 9, droeg zusje Hetty, 4 jaar,  op zijn rug. Aan zijn riem bengelde een groen geverfd metalen kistje, waar moeder haar papieren in bewaarde, huwelijks- en geboorteaktes, rijbewijs en verbandmiddelen. Ik droeg Eddy, inmiddels 3 jaar, op mijn rug. Moeder sleepte zich met moeite voort. Aan een touw om haar middel hing de witte pispot. We sliepen op houten plankiers, boven elkaar. Per persoon hadden we recht op 50 cm. We hadden ook recht op 1 liter water per persoon per dag. Maar de enige put die er was, gaf alleen een klein beetje modderwater. Niet genoeg om te drinken, te koken en te wassen. Daar stond ik vaak lang in de rij te wachten totdat het mijn beurt was om een klein beetje modderwater in de pispot  te ontvangen. De pispot was ons water reservoir. We leden aan dysenterie en moesten vaak ’s nachts in het pikkedonker naar de latrines lopen. De houten planken waar we in gehurkte houding met blote voeten op stonden, waren spekglad van alle dunne ontlasting. Mijn broertje en zusje hadden last van wormen. Per dag moest elk kind 100 vliegen vangen. Als een kind te zwak was om dat te doen, ruilde ik mijn extra vliegen tegen wat eten van het zieke kind. Daar schaam ik mij nu voor.

Op 24 augustus landden er 3 geallieerde parachutisten met een oekaze van de keizer van Japan. Japan had gecapituleerd  en onze Japanse bewakers moesten nu voor ons zorgen. We hadden 2 leidsters, Noor Prins en Ria Eykens. Noor Prins was nog in het bezit van een 8 mm filmcamera. We hadden alles moeten afgeven: geld, juwelen, radio’s, foto- en filmcamera’s. Maar Noor Prins, die haar 8 mm filmcamera niet had ingeleverd, bewaarde haar filmcamera in een blikken trommel in een gat in de grond. Filmpjes waren toen 3 minuten lang. Zij had nog een klein stukje onbelichte film in haar camera. Met deze filmcamera werden beelden vastgelegd van Noor Prins en Ria Eykens, die op een tafel stonden en aankondigden dat de oorlog voorbij was en wij zongen met z’n allen het Wilhelmus. Er wapperde ook een Hollandse vlag. Eén vrouw had een rode baan, een ander een witte baan en eentje een blauwe strook stof in haar bagage. Die drie banen werden vlug aan elkaar genaaid en provisorisch aan een stok vastgemaakt. Die zwartfilm heb ik gezien, omdat ik indertijd lid was van een filmclub in Emmeloord, Noptica. Eén van de clubleden, die in Japan in de mijnen had gewerkt, kwam er achter dat Noor Prins uit Haarlem nog een film fragment had en hij heeft dit stukje film op video gezet.

De goedangs (schuren) gingen open met Rode Kruis pakketten en brieven. Iedereen was blij, maar ik zag mijn moeder niet. Ik ging haar zoeken. Zij zat heel triest op een omgevallen boomstam, met in haar hand een brief met een Rood Kruis daarop. De brief bleek 2 jaar oud te zijn. Ze zei niks. Frans, mijn oudste broer zat naast haar. Hij zei, “Laat haar maar even. Daddy (zo noemden wij onze vader) is dood. “ 24 augustus was toevallig ook de verjaardag van mijn moeder.

Nadat de spoorlijn en de locomotieven hersteld waren (voor de inval door de Japanners onklaar gemaakt door Nederlandse militairen) reisden we af naar Medan, de hoofdstad van Sumatra. Daar woonden wij met meerdere gezinnen in één huis. Moeder was ziek, ze had een hele grote wond op haar been, een zgn. koeliewond, die slecht genas. Moeder hertrouwde begin mei 1946. Het was geen plezierige man. Met hem verhuisden we naar Batavia (Djakarta) en vertrokken daarna met het troepentransportschip Kota Inten naar Nederland in de winter van 46/47. Na diverse verhuizingen kwamen wij terecht in Bilthoven, waar ik al gauw mijn schoolachterstand in haalde. Ik heb geluk gehad dat ik goede leerkrachten had. Toen ik 8 jaar was kon ik nauwelijks lezen, schrijven en rekenen. Tafels leren? Een tafel was voor mij een houten blad met vier poten.

In 2015 heb ik met de Oorlogsgravenstichting een bezoek gebracht aan de Erebegraafplaats Thanbuyuzayath in Birma, thans Myanmar geheten, waar mijn vader is herbegraven. Hij is op 27 juli 1943 omgekomen bij Retpu t.g.v. malaria. Eind juli vorig jaar, 75 jaar na zijn overlijden, ontving ik van de Minister van Defensie het mobilisatie-oorlogskruis voor mijn vader. Hij is dus niet vergeten. En ik denk nog elke dag aan hem.

Na in totaal 25 x verhuisd te zijn, woon ik al ruim 20 jaar in Sint Jansklooster, (een klein dorpje in de Kop van Overijssel) waar ik bij de voordeur een sapoe lidi heb staan. Af en toe veeg ik ermee en dan voel ik mij rustig worden. Het geluid van deze bezem doet mij weer  denken aan mijn jeugd in Indië, toen we het goed hadden op de plantage.

Maar, op de wind van gisteren kan niet gezeild worden. 

Ik ben nu 82 jaar en blij en dankbaar, dat zoveel mensen in mijn leven mij geholpen hebben niet alleen te overleven, maar mij vooral geleerd hebben te leven.

Dank u wel voor uw aandacht.

Na de lezing gaf Shelly Lapré deed Shelly Lapré haar voorouderdans en vertelde over haar werk en familiegeschiedenis. Op onze Facebookpagina zijn de foto’s hiervan te zien.

Indië-Herdenking met Josje Nieuwenhuys en Shelly Lapré

5 mei Bevrijdingsdag, maar niet voor alle Nederlanders

De bevrijding op 5 mei 1945 van Nederland betekende niet voor alle Nederlanders het einde van de Tweede Wereldoorlog. In het toenmalige Nederlands-Indië was de oorlog nog in volle gang en was de situatie voor de inwoners slechter dan ooit. Enorme hongersnood, ziekten en epidemieën maakten in die laatste maanden nog tienduizenden slachtoffers. Pas na de capitulatie van Japan kwam er op 15 augustus 1945 ook in Azië een feitelijk einde aan WO II.

Indië-Herdenking in Weesp

Over de ervaringen, het leed en de ontberingen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands- Indië èn in de tijd daarna (Bersiaptijd) werd nadien nauwelijks gesproken. Om dit stilzwijgen in Weesp te doorbreken werd op 15 augustus 2013 het einde van WO II in Nederlands-Indië voor de eerste maal herdacht in de Weesper Synagoge en sindsdien jaarlijks herhaald.

De herdenking dit jaar wordt ingevuld door:

Spreekster: Josje Nieuwenhuys, overlevende uit de Jappenkampen, met: ‘Op de wind van gisteren kan niet gezeild worden’
Dans: Shelly Lapré, thema ‘Verbinding Verleden, Heden en Toekomst’

  • −  De avond start om 19.45 uur in de Weesper Synagoge, Nieuwstraat 5
  • −  Zaal open vanaf 19.30 uur
  • −  De toegang en versnaperingen zijn gratis
  • −  Een donatie wordt op prijs gesteldDe avond is speciaal bedoeld voor mensen met een (familie)band met het voormalige Nederlands-Indië. Ook jeugdigen worden van harte uitgenodigd. Er is koffie en thee en er worden diverse Indische hapjes aangeboden. Na de lezing en dans is er ruim gelegenheid om na te praten met een hapje en een drankje.

KOM OP TIJD, want VOL IS VOL!

Over spreekster mevrouw Nieuwenhuys

 

Josje Nieuwenhuys uit Sint Jansklooster groeide op een een Jappenkamp en ze verloor haar vader toen ze zes was, die overleed bij de aanleg van de Birmaspoorlijn. Voor haar boerderijtje liet ze jaren geleden de heg al knippen tot een locomotief, want ze is zelf een enorme spoorgek. Foto Freddy Schinkel, IJsselmuiden © 180116Dit jaar zal overlevende van de Jappenkampen, Josje Nieuwenhuys, haar verhaal vertellen. Ze werd geboren in 1937 op Sumatra. Zij was 5 jaar toen de oorlog uitbrak met de invasie van de Japanners in toenmalig Nederlands-Indië. Ze vertelt over het leven in de Japanse vrouwenkampen op Sumatra, zoals bijv. Brastagi, Kamp Aek Pamienke III, waar ze met haar moeder, broertjes en zusje was geïnterneerd. Haar vader werd door de Jappen gevangen genomen en te werk gesteld aan de Birma spoorweg. Hij is daar in 1943 gestorven.

Haar familie heeft zeer zware jaren ervaren. Eind 1946 kwam haar moeder met de vier kinderen naar Nederland.

Josje Nieuwenhuijs heeft ook in haar volwassen jaren lang moeten doorknokken omdat; zoals ze zegt “Je altijd kampherinneringen met je meedraagt”
Ze geeft regelmatig lezingen over de oorlog, schrijft voor het blad Kondschap van het museum Vollenhove.

Na haar lezing van ongeveer een half uur is er gelegenheid voor het publiek om vragen te stellen.

Over Shelly Lapré

Shelly Lapré

Na de lezing zal Shelly Lapré een dansvoorstelling geven van ongeveer een half uur vanuit haar Indische achtergrond.. Shelly Lapré is in Nederland geboren, maar haar bron ligt in voormalig Nederlands-Indië, waar haar (voor)ouders zijn geboren. Haar interesse in de koloniale geschiedenis is ontstaan uit respect voor wat haar grootouders en ouders hebben meegemaakt in de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië. En ook daarna tijdens de onafhankelijkheidsstrijd: de Bersiap-tijd en de politionele acties tot 1949. Vervolgens de repatriëring en de opvang in Nederland. Ze hebben moeilijke tijden meegemaakt en hard gewerkt, om een mooie toekomst op te bouwen voor hun gezin in Nederland.

Na jarenlang oude foto’s, documenten, boeken en spullen van familie te hebben verzameld, maar ook aangekocht op markten en via internet, heeft zij veel informatie gevonden om te verwerken in haar kunst. De voordracht van Shelly bestaat uit een decor van kunstwerken en originele voorwerpen uit Nederlands- Indië zoals, biljetten en munten, oud Indisch leesplankje, Oorlog-persoonsbewijzen, brieven en boeken. Op het decor danst zij “Ode aan Iboe” (Ode aan Oma) en verhaalt over haar familie uit Nederlands-Indië.

Haar werk is een overdracht aan volgende generaties, opdat de herinnering voor altijd levend blijft. Shelly Lapré: “Onze koloniale geschiedenis is een deel van onze Indische identiteit. Het heeft ons gevormd tot wie wij zijn, met alles wat erbij hoort. Het is mijn missie en passie om het verleden op positieve wijze over te dragen en beeldend zichtbaar te maken, toegankelijk voor iedereen, vooral voor jongeren. De geschiedenis van Nederlands-Indië gaat ons allemaal aan”.

——————————————————————————

KOM OP TIJD, want VOL IS VOL!